Skip to main content

Start van een lexicon in ontwikkeling;
in gesprek met Marloes van der Hoek en Wikke van Houwelingen

Platform-Scenography wil de taal die we gebruiken om over scenografie te spreken verder ontwikkelen. Hoe ‘werkt’ het ontwerp in de voorstelling en hoe kunnen we de kwaliteiten van het werk specifieker benoemen en bevragen. Liesbeth Groot Nibbelink en Anne Karin ten Bosch zijn daarom een serie gesprekken gestart met scenografen (ontwerpers van ruimte, licht, kostuum, video, geluid). De komende maanden doen we in de nieuwsbrieven verslag van deze gesprekken die aan de basis liggen van een lexicon in wording.
Het eerste gesprek in deze lexicon-reeks had Anne Karin ten Bosch met Marloes van der Hoek en Wikke van Houwelingen, zij sprak met hen in hun studio in Amsterdam. In het oktobernummer van TheaterMaker stond ook al een interview met hen beiden, waarnaar we graag verwijzen. Hier gaan we dieper in op hun onderzoeksproces en werkwijze. De woorden die we verzamelden om verder te onderzoeken voor het lexicon zijn in de tekst onderstreept.

Pratend over het werk en de werkwijze komen we woorden tegen die bruikbaar zijn. Zo gaan we op zoek naar meer taal, naar begrippen of begrippenparen. Taal die te maken heeft met de werking van het werk en de manier waarop de ontwerpers die werking onder/zoeken, taal die gaat over de kwaliteiten van een ontwerp. We doen zelf ook voorstellen en proberen taal uit, we leggen linken met bestaande concepten en praktijken en bouwen op die manier aan dit lexicon; een verzameling woorden waarmee de kwaliteiten van de scenografie beter bespreekbaar worden. Het lexicon zelf leggen we uiteindelijk via de nieuwsbrieven en onze site, aan het werkveld voor; het lexicon ligt niet vast, zal zich ontwikkelen en we hopen dat het aanleiding geeft tot gesprekken en dat de taal zich zo verder kan gaan ontwikkelen en gezamenlijk gebruikt kan worden.

Het werkproces en de noodzaak van beperkingen
“Achteraf kan je makkelijk het spoor terug volgen”, zegt Wikke. Inderdaad, achteraf zie je dat ene spoor liggen, kan je de associaties benoemen en aanwijzen wat van invloed was op het ontwerp en hoe het tot stand kwam. Het proces wordt een logische route. Als je onderweg bent zie je de bomen, niet het bos en bewandel je regelmatig doodlopende zijpaden. Zo trek je sporen door wat eerst een open vlakte lijkt, een leeg blad, alles kan nog en alles kan ook weer van tafel worden geveegd. “Het proces loop zelden van A naar Z”. Wikke denkt even dat dit wel het geval was bij het ontwerp voor Leger van Alize Zandwijk, maar ook daar bleek dat niet zo te zijn. De schone, lege, vuur-gele, ondiepe en te lage brede ‘doos’ die op het toneel stond volgde op plannen voor modderige loopgraven en beelden van verwoesting.

Het gesprek gaat vanochtend veel over de werkprocessen die vooraf gaan aan de ontwerpen: de inspiratiebronnen en de verschillende aanpak van hen beiden. Die processen lopen grillig, daar zijn volgens Wikke en Marloes eigenlijk geen wetmatigheden in te ontdekken. Wel doen ze een voorstel: “beperkingen maken het ontwerp beter”. Beperkingen liggen er op allerlei niveaus, van budgettair en reis-technisch, tot de interpretatie van de tekst, de verbeeldingskracht van de regisseur en de manier waarop acteurs en dansers met de ruimte en hun kostuum om gaan. “Beperkingen scheppen een kader en zorgen ervoor dat het ontwerp niet willekeurig wordt, niet inwisselbaar”, zegt Marloes, en: “Ik begin meer vanuit een interpretatie: waar gaat die raken aan wat wij interessant vinden. Waar zit iets gemeenschappelijks in wat je interessant vindt.” “Al die beperkingen waar je doorheen moet worstelen tijdens het hele proces en in allerlei fases, daardoor wordt het ook verbeterd”, zegt Wikke. Dwingen de beperkingen je om erachter te komen wat voor jou noodzakelijk is en wat jou inspireert? “De tekst of het gekozen onderwerp schept een eerste kader en biedt daarmee bruikbare ingangen en beperkingen aan”. Marloes gaat met zo’n eerste gegeven op zoek naar eigen interpretaties en naar de voor haar noodzakelijke verbinding met eigen fascinaties, vragen en interesses. ‘Problematiseren’ noemt Marloes die eerste fase die begint met de vragen ‘wat gaan we doen?’ en ‘wat betekent dit?’. Die vragen brengen de zoektocht op gang en leiden naar nieuwe vragen en mogelijke verbindingen met andere thema’s, materialen en beelden, ook van werk van andere kunstenaars. Voor Wikke zijn materialen en materiële kwaliteiten een grote bron van inspiratie en informatie en in zijn onderzoek kan het spelen met die materialen een startpunt zijn. Hij stelt de interpretatie liever nog even uit. Zo kan hij intuïtief werelden bouwen, zoeken naar de goede compositie, spelen met licht, kleur, textuur en dergelijke. Zijn Hamletmachine in het Centraal Museum in Utrecht ontstond zonder verhalend kader, als een ruimte op zoek naar een regisseur. Marloes kwam met de suggestie voor de tekst Hamletmachine van Heiner Müller en door dat kader kon de ruimte zijn finale vorm en zeggingskracht krijgen. Een ruimte waar de bezoeker doorheen kon lopen, een installatie waarin de materialen de hoofdrol speelden.

Hamletmachine (2010) Foto´s door Ernst Morritz en Wikke van Houwelingen

‘Plek’, ‘plaats’, ‘mentale ruimte’
Hoe groot kan de afstand zijn tussen de in de tekst gegeven ‘plek’ en de theatrale ruimte die gecreëerd wordt op het toneel? Plek, plaats, ruimte en mentale ruimte, het zijn woorden waar we zeker verder mee gaan werken voor het lexicon. Marloes spreekt, net als andere ontwerpers, graag van de ‘mentale ruimte’. Het is de ruimte die gecreëerd wordt door de psychologie of thematiek van het stuk zelf, door de processen die de personages doormaken. Een mentale ruimte is bovendien een ruimte in ontwikkeling, waar een ‘plek’ vooral statisch lijkt, aanwijsbaar en illustratief. Die mentale ruimte wordt volgens Marloes geïntroduceerd via die plek waar het stuk zich afspeelt, maar valt er niet mee samen. Als ontwerper geef je vorm aan de mentale ruimte, je maakt haar materieel, tastbaar. De keuzes voor materialen, objecten en voorwerpen die je maakt laden de ruimte op met associaties en referenties waarmee de toeschouwer aan het werk gaat. “Als het teveel de illustratie van een plek wordt ben je je mentale ruimte kwijt. Je wilt naar wat er achter die letterlijke plek uit het stuk ligt. Mensen hebben die plek alleen wel even nodig. We moeten er allemaal even geweest zijn, ook de acteurs en daarna kunnen we het loslaten. Als je er te vroeg weg bent, gaat ook je publiek die informatie missen en kan de connectie niet gelegd worden.” Dus door ze er, tenminste voor even, allebei te laten zijn, wordt het beeld gelaagd. In de ruimte tussen de plek uit het stuk waaraan gerefereerd wordt en de materiële vorm van de theatrale ruimte, ontstaat de verbeeldingsruimte voor het publiek via de associaties en verwijzingen in het ontwerp.

Zo´n Mooie Dag (2013) Foto´s door Thijme Breukers

De verbeeldingsruimte tussen bron en ontwerp
Zo komen we op de vraag hoe vervolgens die verschillende inspiratiebronnen gebruikt, verwerkt, bewerkt worden in het ontwerp, hoe ze het ontwerpproces informeren en voeden. Welke bewerkingen ondergaan ze van de bron naar het toneelbeeld? Er komen woorden langs alsciteren’, ‘associëren’, ‘refereren’, ‘illustreren’ en de ‘analogie. De ruimte tussen dat waaraan gerefereerd wordt en het eigen ontwerp is van groot belang. We kijken naar Zo’n Mooie Dag van Sanne van Rijn, waarvoor zij een ruimte ontworpen hebben bestaande uit grote takken die vanuit het centrum naar buiten wijzend een grote cirkel vormen. In het midden het matras van de hoofdpersoon. Zij noemen dit het ‘nest’ en dit woord zelf werd een sleutelwoord, een belangrijke inspiratiebron voor de zoektocht in het ontwerpproces. ‘Nest’ heeft zelf al vele connotaties en kent allerlei vormen en materialen.
De samenstelling van de materialen in dit ontwerp is als van het nest van futen, dobberend op het water in de steden, alles is bruikbaar: plastic, takken, stoffen, touw et cetera. Op die manier konden allerlei materialen en spullen moeiteloos deel uitmaken van het nest op het toneel. In de originele tekst bevond de stervende hoofdpersoon zich echter in een kelder, daar brengen zijn hallucinerende koortsdromen hem terug naar zijn jeugd, zijn geboortegrond. Zo leidde het onderzoek hen van de kelder naar dit reusachtig ‘nest’. De uiteindelijke vormgeving daarvan, de materiaalkeus, de gekozen bewerkingen en de verbindingen van het materiaal, de plaatsing in de ruimte en dergelijke, ze zijn minstens zo belangrijk voor de associaties die mogelijk worden gedurende het stuk.
De hoofdpersoon in Zo’n Mooie Dag heeft zijn been gebroken, is ziek, is zelf misschien gebroken en de lappen die gewikkeld zijn om de uiteinden van de takken haken hierop in als uitvergroot verband. Er is later in het stuk sprake van een bos, van een dood meisje in dat bos, van een weggestopt verleden. Die tekst komt bovenop het ‘nest’ van takken dat we zien liggen en daardoor krijgt het beeld een nieuwe betekenislaag, het wordt ook dat bos. De verbeelding wordt geïnformeerd door de voorstelling van een bos én door de grove, gebroken takken én door verband om die takken. Het idee ‘nest’ was er al, de takken waren er al toen het werk van de kunstenares Berlinde de Bruyckere hen inspireerde voor de omwikkeling van de takken met de lappen stof.

Leger (2015) Foto´s door Wikke van Houwelingen

Kunst als bron van inspiratie
Er zijn veel scenografen die zich behalve door beelden uit de dagelijkse werkelijkheid, laten inspireren door het werk van kunstenaars, architecten, en andere ontwerpers. Een onderwerp waar we zeker op terug komen in de zoektocht naar taal. Hoe informeert het werk van andere kunstenaars de scenografen? Kan je spreken van vertalen of beter van ‘bewerken’ en wanneer is er sprake van een ‘citaat’? Er is meteen al de veranderde context, zegt Wikke, “doordat je aspecten van een bepaald werk naar de context van het theater brengt en doordat het daar, op de speelvloer, een heel eigen werking heeft, die niet in het verlengde ligt van het oorspronkelijke werk of beeld”. Onderweg, tijdens de zoektocht die een ontwerpproces is, zijn er heel veel referentiebeelden, inspiratiebeelden, voedingsbronnen uit de omringende wereld en van verschillende kunstenaars. Een enkele daarvan blijft en dat wordt meestal pas zichtbaar, als je de bron er direct naast legt of als je als toeschouwer dat werk al goed kent. Een enkele keer is het kunstwerk zelf essentieel en is het belangrijk dat de toeschouwer dit ziet, als een citaat in dat geval.
Op een andere manier was het werk van kunstenaar Bruce Nauman inspirerend voor de trauma’s in Leger. “We zochten naar een hele benauwde ruimte, gekmakend. Een doodskist, een loopgraaf en dachten aan een installatie van Nauman die we zelf zagen in de Hamburger Bahnhof en die dit gevoel heel goed uitdrukte. We wilden dat onze ruimte voor het publiek ook zo zou werken, maar die gang van Nauman, dat kan al helemaal niet op een toneel. Het werk inspireerde de zoektocht naar de ervaring die we mogelijk wilden maken via de ruimte op het toneel. Ook het licht was daarin heel essentieel. Door deze vuurgele kleur te kiezen en op deze manier uit te lichten kregen de acteurs een aura door de nabeelden die je als kijker zag. Gekmakend als ervaring voor de toeschouwer. De kunstenaar Olafur Eliasson hielp ons daarbij aan de goede ingang, maar er zijn heel veel kunstenaars die met licht werken en we bekeken veel werk en zochten op allerlei manieren naar dit soort licht. De inspiratiebronnen helpen tijdens je zoektocht, ze beantwoorden aan iets waar je soms heel intuïtief, soms heel expliciet al naar op zoek bent. Je kan niet gewoon gaan shoppen en knippen en plakken, zonder die eigen richting. Je werkt wordt uiteindelijk gevoed vanuit een harde bal, een kern, een eigen kader en logica, die van jou zelf is als ontwerper.”

Parelvissers (2015) Foto´s door Wikke van Houwelingen

We spreken tenslotte nog over een van de meest complexe werkprocessen van het afgelopen jaar bij de Reisopera voor de Parelvissers in de regie van Timothy Nelson. Het leidde uiteindelijk tot een heel puur en simpel beeld van een grote witte “golf”, die door veel recensenten in verband werd gebracht met de tsunami. “Wij kwamen in de gesprekken met de regisseur steeds met hele grote plannen, ook omdat we eindelijk konden werken met een grotere technische ploeg en goed transport et cetera. We wilden uitpakken, waren te gretig bijna. De regisseur reageerde steeds op ónze plannen en kwam in een laat stadium met zijn eigen concept. Eigenlijk op de dag dat wij onze finale maquette presenteerden. Toen hebben we werkelijk alles van tafel geveegd en zijn we opnieuw begonnen. Een regisseur die zelf vanaf het begin juist een sterk eigen plan heeft, liever juist niet in beeld, maar een inhoudelijk concept, inspireert onze zoektocht en schept het eerste kader van waaruit wij kunnen vertrekken.”

Anne Karin ten Bosch
Foto’s Wikke van Houwelingen

Leger, regie: Alize Zandwijk, Ro-theater (2015)
Zo’n Mooie Dag, regie: Sanne van Rijn, via Rudolphi Theaterzaken (2013)
Parelvissers, regie: Timothy Nelson, Nederlandse Reisopera (2015)

Leave a Reply