Tijd voor Ruimte
Over ‘materiële analyse’
Vlak voor de kerstvakantie organiseerden we weer eens een fijne Tijd voor Ruimte sessie, deze keer als een samenwerking tussen P-S en AHK/Opleiding Scenografie. Tijd voor Ruimte is het gebaar en het besluit om ruimte te nemen om met elkaar in gesprek te zijn. Een gesprek dat geen uitkomst hoeft te hebben. Het gesprek zelf is de uitkomst. Dit keer stond er een specifiek thema centraal: materiële analyse. Liesbeth Groot Nibbelink deelt genereus haar notities.
Het onderwerp materiële analyse was voortgekomen uit een gesprek tussen kostuumontwerper Carly Everaert en dramaturg/theaterwetenschapper Liesbeth Groot Nibbelink. Dit vormde de aanleiding voor deze sessie op de AHK, waar we een warm welkom kregen van Peter de Kimpe, Carly en Bart Visser. Er zat een gevarieerd gezelschap rond de tafel, met naast voorgenoemden: Sascha van Riel, Joost van Wijmen, Vinny Jones, Anne Karin ten Bosch, Liesje Knobel, Sanne Danz, Mirja Bons en Liesbeth Groot Nibbelink.
De startvraag was heel eenvoudig: wat betekent ‘materiële analyse’ in je eigen praktijk en vind je het een bruikbaar begrip? Voor de duidelijkheid: ‘materiële analyse’ is geen vaststaand of al gevuld begrip of een theorie. Het zijn gewoon twee woorden, bij elkaar gezet, en met de vraag: genereert die woordcombinatie iets? Helpt het om te beschrijven wat je doet? Zo eenvoudig de vraag, zo complex de antwoorden! Goed voor een wervelwind van gedachten, voorbeelden, vragen, praktijkervaringen. Liesbeth Groot Nibbelink deed een poging om toch nog enige orde in het gesprek waar te nemen. Haar verslag vind je hieronder. Wie over een paar maanden de publicatie Current Movements, Future Landscapes ter hand neemt, die zal ontdekken dat enkele gedachten in die publicatie werden geboren in de terugblik op deze middag.
Verslag door Liesbeth Groot Nibbelink
Bij deze een aantal notities naar aanleiding van de bijeenkomst op 15 december. Dit zijn natuurlijk selectieve notities, wellicht leverde het gesprek voor jou heel andere inzichten of observaties op. Gecursiveerde woorden: die geven wat mij betreft aan waarom het belangrijk is om ze te relateren aan materialiteit.
Wat is je materiaal? Wat betekent het begrip ‘materialiteit’?
Vijf ingangen:
1. materiaal
2. materialiteit
3. materialisering
4. omgang met materiaal / bewerkingsprocessen
5. materie
1. materiaal
In veel genoemde voorbeelden gaat ‘materiaal’ over concrete, tastbare materialen: stof, glas, karton, in relatie tot kleur, vorm etc.
In andere voorbeelden gaat materiaal ook meer om immateriële zaken, bijvoorbeeld kennis van perceptiemechanismen, zintuiglijke processen, theatrale conventies en frames. Dan is materiaal een samenvatting voor alles waarmee je werkt.
2. materialiteit
Materialiteit wordt vaker gebruikt om de zintuiglijke kwaliteit van materiaal aan te duiden. Glas (materiaal) versus ‘van glas’ of ‘als glas’ (materialiteit). Iets is zacht, of aanraakbaar, etc. Soms gaat er op het niveau van de uitvoering juist op dit front iets mis: door een specifieke bewerking of misschien ook materiaalkeuze heeft het uitgevoerde ontwerp niet de beoogde materialiteit. Die materialiteit staat in nauw verband met hoe iets betekenis kan krijgen, een sfeer oproept, aanstuurt op een bepaalde ervaring bij de toeschouwer etc.
3. materialisering
Dit begrip kwam kort aan de orde, als het gaat om de uitvoering van een ontwerp. Het moment waarop een ontwerp concreet wordt, gestalte krijgt. In relatie tot analyse: in dit uitvoeringsproces worden vaak ook nog belangrijke beslissingen genomen. Om Carly’s term te gebruiken: denken met je handen. Wanneer de uitvoering wordt uitbesteed aan een atelier, dan wordt dat specifieke deel van het ontwerpproces eigenlijk onderbroken – dan zijn de handen van de ontwerper afwezig of je weet niet van wie die handen zijn.
4. omgang met materiaal / bewerkingsprocessen
Materiaal is niet alleen iets waarmee je werkt, het kan je ook informeren. Mummie-voorbeeld van Anne Karin: de omgang met of bewerking van het materiaal, de aandacht waarmee het gedaan is vertelt ons iets over omgang met/opvatting over de dood, de ziel, sociale status etc. Omgang met materiaal/bewerken kan je informeren over de keuzes die je zelf in je proces maakt – het laat je bijvoorbeeld zien of iets werkt of niet. Of je komt er daardoor achter wat je bedoeling is, of waar je wel/niet naar op zoek bent.
5. materie
Hier hebben we niet over gesproken in het gesprek, maar wel relevant denk ik.
In het begin van het gesprek heb ik kort iets gezegd over hoe het begrip materialiteit in bijvoorbeeld gender studies of performance studies wordt gebruikt. De ‘eerste golf’ in die theorievorming legt het accent op concrete productieprocessen en sociaal-economische omstandigheden: producten, productieprocessen, arbeidsverhoudingen (het beschrijft alle onderdelen van een maakproces en de condities van dat maakproces). In de ‘tweede golf’, daar waar begrippen als ‘new materialism’ en ‘neo-materialism’ opduiken, is er een veel bredere opvatting van materialiteit, die meer in lijn lijkt te staan met dit begrip materie. Het stelt eigenlijk de vraag: wat is materie? En komt onder meer tot het antwoord dat ook het lichaam materie is, of natuur, dat objecten en dingen zelf agency hebben (de mens beheerst de dingen niet, staat niet boven de objecten, de dingen hebben minstens zoveel invloed op ons), en dat deze materie niet los gezien kan worden van concrete bestaanscondities (de tijd en plaats waar we leven). In die context ontstaat er ook een andere opvatting van wat kennis is. Kennis is niet alleen een rationeel proces, ‘denken met je hoofd’, kennis is juist ook iets dat belichaamd is, en gesitueerd.
Kennis die opgeslagen ligt in het lichaam, in je handen bijvoorbeeld, en die het product is van ervaring (niet ervaring in de betekenis van ‘iets ervaren/zintuiglijk waarnemen’ maar ervaring als in de tijd-opgebouwde-kennis, ervaren zijn doordat je iets veel en vaak gedaan hebt, kennis op basis van doen/handelen). Die kennis is ook gesitueerd want afhankelijk van een specifieke tijd en plaats. Als scenograaf werken in een vlakke vloertheatercircuit in Nederland is bijvoorbeeld iets heel anders dan werken voor het nationaal theater van Brazilië of Rusland.
Welke rol speelt ‘materiële analyse’ in jouw specifieke ontwerppraktijk?
Ik vond het interessant om op te merken dat er via het begrip ‘materiële analyse’ een gesprek ontstond dat afwisselend ging over het werkproces en over perceptie/waarneming.
1. werkproces
Opmerking Sascha: materiële analyse gaat voor mij over de vraag ‘wat heb ik nodig om iets te maken’? Dat kan van alles zijn: plaatjes kijken, bronnen verzamelen, gesprek met regisseur. Andere activiteiten die werden genoemd: schetsen, rommelen, prutsen, iets visualiseren, maquettes maken etc.
2. perceptie/waarneming
Er is vrij lang gesproken over het zintuiglijke, niet-talige en hoe je dat waarneemt en al dan niet woorden geeft. Soms ging het hier over de toeschouwer, andere keren over de ontwerper die even de positie van toeschouwer of waarnemer inneemt (en het werk-in-wording tussentijds analyseert). De toeschouwer ervaart licht, kijkt naar ruimte, wordt verschijningsvormen gewaar. De toeschouwer neemt veel meer waar dan waar doorgaans over gesproken wordt. Maar helaas hebben we vaak de gewoonte om op zoek te gaan naar de betekenis van iets. Betekenis/representatie wordt hier ook genoemd als het tegenovergestelde van materialiteit. Het gaat hier om de vraag hoe je iets kan communiceren of leesbaar maken op een ander niveau dan betekenis. Het gaat ook over wat er daadwerkelijk gebeurt bij en gevoeld wordt door het publiek.
Associatie en analyse – hoe beïnvloeden die twee processen elkaar?
Associatie en analyse wisselen elkaar af. De één houdt ervan om die processen bewust af te wisselen en dus ook van elkaar te scheiden, bij een ander lijkt dit meer met elkaar verweven te zijn. Wat is analyse?
Bart: het vaststellen van wat er feitelijk is (misschien niet goed opgetekend).
Ik (LGN) zie dat iets anders. Analyse gaat voor mij vooral over vragen stellen: wat gebeurt er, wat is er aan de hand, wat zie/hoor/ruik/voel ik. Analyse is ontleden.
Liesje: ik zie analyseren als het tijdelijk beantwoorden van vragen. Je stelt een vraag en stelt het voorlopige antwoord vast, totdat het volgende moment van be/vragen en beslissen zich aandient.
Intuïtie
Vaak ging het gesprek ook over intuïtie. Iets weten, maar vaak zonder het expliciet te benoemen of te verwoorden. Weten of iets wel of niet goed is. In tweede instantie dan aan jezelf of aan anderen uitleggen/vaststellen waarom. Er is veel aan de hand in het niet-talige gebied. Daar ligt heel veel kennis besloten. (moet je die kennis juist in het niet-talige gebied laten of zou het ook belangrijk kunnen zijn om daar wél meer woorden aan te geven?)
Ergens tijdens het gesprek tekende ik een soort driehoek (Peter de Kimpe schetste overigens ook een driedelig model met de driedeling doen/handelen-intuïtie-denken/betekenis):
Er is van alles aan te merken op die driehoek
– misschien moet ‘materialiteit’ of ‘materiële analyse’ wel in het midden staan
– betekenis is niet alleen maar rationeel, betekenis komt juist ook door materiaal of door ervaring die dat materiaal oproept tot stand
– het begrip intuïtie moet denk ik in het veld ‘idee/iets weten’ staan
– dus misschien moeten er pijlen van veld naar veld bij getekend worden die aangeven dat die drie velden met elkaar in verbinding staan, op een beweeglijke manier
Materiaal is veel meer dan materiaal
Door alle voorbeelden en observaties is er nog een ding goed duidelijk geworden: materiaal is veel meer dan concreet, tastbaar materiaal.
Zodra iemand iets uitlegt over materiaal komen er direct veel verschillende ‘lagen’ bij. Bijvoorbeeld
– zelfs in ‘concreet’ materiaal liggen al meer niet-tastbare elementen besloten zoals kleur, temperatuur, transparantie etc.
– materiaal lijkt niet los gezien te kunnen worden van bewerkingsprocessen. Materiaal gaat pas iets doen of vertellen wanneer je het bewerkt (letterlijk bewerken maar ook: selecteren, in een specifieke situatie plaatsen).
– materiaal functioneert in de context van een specifiek ontwerp, een specifieke voorstelling (met wie werk je, wie voert het uit)
– relatie materiaal ↔ handschrift van ontwerper, en persoonlijke fascinaties van ontwerper
– relatie materiaal ↔ associaties met andere referenties (kunstwerken, films, artikelen, muziek, het hele scala aan culturele en andere referenties)
– in welke context wordt het werk gezien?
>> voorstelling, land, tijd
>> maatschappelijk-politieke context (regenboogmouwenjurk in Rusland)
>> ontwikkelingen in het theater, conventies, frames (wel/niet representatie, wel/niet mee met of spelen met de illusie)
Materiaal houdt dus niet op bij de grens van het fysieke maar staat steeds in verbinding met een groot scala aan immateriële zaken en processen.
Vanwege al deze dingen vind ik de onderstaande quote interessant. Komt uit het boek Writing Machines van Katherine Hayles. Zij schrijft over de materialiteit van teksten, haar stelling is grofweg: tekst/literatuur is lange tijd bestudeerd in termen van verhaal, idee, concept – allemaal mentale processen. Maar het produceren van teksten, of je het nu hebt over een krabbel op papier of schrijven met behulp van pc/tekstverwerkingsprogramma’s, is een uiterst materieel proces: papier, hand, toetsenbord, typende vingers, scherm etc. Al die elementen vormen mee de tekst.
… materiality cannot be specified in advance, as if it pre-existed the specificity of the work. An emergent property, materiality depends on how the work mobilizes its resources as a physical artifact as well as the user’s interactions with the work and the interpretive strategies she develops – strategies that include physical manipulations as well as conceptual frameworks (Katherine Hayles, Writing Machines, MIT Press 2002, p.32-33)
Wat ik fijn vind aan dit citaat is dat het materiaal niet fixeert maar beschouwt als iets dat in het proces gestalte krijgt en daarmee per definitie een procesmatig gebeuren is. Het tweede deel van het citaat wijst ook op het gelaagde karakter van materialiteit: enerzijds heeft het te maken met fysieke kwaliteiten, anderzijds kun je het niet los zien van wat iemand ermee doet én je kunt het niet los zien van ‘conceptual frameworks’. Ik zou je willen uitnodigen om dit laatste begrip radicaal open op te vatten. Het gaat hier wat mij betreft niet om een vaststaand concept of vooraf bepaald kader, maar om alles dat te maken heeft met intuïtief weten en een ontwerp-in-wording: je weet iets, je hebt een eerste idee, een vraag, een fascinatie, je bent op zoek, je hebt eerste gedachten. Daarnaast is er een bron, een tekst, een gesprek met een regisseur, je eigen associaties en referenties, een enorm cultureel/sociaal referentiekader etc. Al die dingen samen vormen een kader waarbinnen en waarmee je het ontwerp ontwikkelt.
Losse notities
Hoe belangrijk is aandacht in het werkproces. Spannende observatie
(James Turrell wint het wat dit betreft glansrijk van Olafur Eliasson, volgens de aanwezigen)
Vergelijking met muziek en hoe daarover gesproken wordt. Ook een niet-talige praktijk. Toch is er veel gedeelde kennis over hoe partituren te lezen bijvoorbeeld (anderzijds zou je dat kunnen vergelijken met de theatertekst in het theater misschien, analyse partituur zegt nog niks over uitvoering + die kennis bestaat wellicht ook omdat die partituren zo vaak zijn uitgevoerd. Daar waar het gaat om componeren, te vergelijken met ontwerpen, bestaat waarschijnlijk een vergelijkbare moeilijkheid om in woorden uit te drukken wat je aan het doen bent).
Muziek staat meer dan het theater in een culturele context / verwachtingspatroon van ‘je hoeft het niet te begrijpen’, je mag het ervaren en ondergaan. En dat heeft weer alles te maken met het de traditie van theater als opvoering van een tekst (en daarmee focus op betekenis). Daarom is het boek van Lehmann over postdramatisch theater, waarbij de tekst niet meer centraal staat, voor veel mensen in het hedendaagse theater inspirerend, omdat het een belangrijke stap zet op weg naar een heel andere opvatting van theater, waarbij het hier-en-nu van de opvoering, de rol van beeld, tijd, ruimte veel meer centraal staat.
Antwoorden op vraag waar een volgende tijd voor ruimte sessie over zou kunnen gaan
– muzikaliteit en scenografie (via muzikaliteit eigenschappen/kwaliteiten van scenografie benoemen). In diezelfde denkrichting werd later ook nog genoemd: poëzie, immaterialiteit, (atmos)sfeer
– relatie beeld en taal, diversiteit beeldtalen
– fenomenologie (waarnemingsleer, filosofische stroming, diverse substromingen maar gaat globaal over reflectie over hoe de wereld zich als object van waarneming aan ons voordoet en hoe wij waarnemen)
– veranderende praktijk, toekomst van scenografie, consequenties voor scenografie-opleidingen
– scenografie als interdisciplinaire onderzoekspraktijk en de problemen die je dan tegenkomt bij subsidie-aanvragen en fondsen (scheiding disciplines, scheiding onderzoek ontwikkeling maken etc.)
Titels
Cornel Bierens, essay ‘De gehandzaagde ziel’
Richard Sennett – De Ambachtsman / The craftsman
Hans-Thies Lehmann, Postdramatic Theatre
Een laatste citaat
Van Marinetti, uit één van de Futurist manifesto’s, ‘Tactilism’:
When we feel a piece of iron, we say: this is iron. We satisfy ourselves with a word and nothing more. Between iron and hand a conflict of preconscious force-thought-sentiment takes place. Perhaps there is more thought in the fingertips and the iron than in the brain that prides itself on observing the phenomenon.